Praktijkonderzoek in zorg en welzijn
Het boek
De onderzoekscyclus Meer informatie
 
Onderzoekscyclus
Figuur: Kernactiviteiten voor praktijkonderzoek (overgenomen van blz. 20 in het boek)

Oriënteren: Je probeert in beeld te brengen welke praktijkproblemen er zijn, voor wie deze belangrijk zijn, wat erover bekend is en wat het belang van je onderzoek kan zijn voor jezelf en de organisatie. Je bekijkt het praktijkprobleem vanuit verschillende perspectieven. Naast het in kaart brengen van de context ben je tijdens deze kernactiviteit bezig met het verkennen en beschrijven van het praktijkprobleem in dialoog met anderen en met behulp van de vakliteratuur. De verkennende probleemanalyse resulteert in een heldere probleembeschrijving die het startpunt vormt voor de volgende kernactiviteit: het richten.

Richten: Het richten van je onderzoek betekent dat je inzoomt en het praktijkprobleem probeert af te bakenen om tot een duidelijke onderzoeksvraag te komen. Je bepaalt wat je wel en niet gaat onderzoeken. Je keuzes onderbouw je met eigen overtuigingen en die van anderen, data uit de praktijk en inzichten uit de literatuur. Op deze manier wordt de richting van je praktijkonderzoek duidelijk. De kernactiviteit leidt tot de probleemstelling, die bestaat uit een beschrijving van het praktijkprobleem, de literatuurstudie, het doel van het onderzoek en de onderzoeksvraag, al dan niet uitgewerkt in deelvragen.

Plannen: Je verkent verschillende manieren van dataverzameling en maakt op basis hiervan keuzes voor de vormgeving van je onderzoeksproces. Je denkt na over de volgorde, de duur en het tijdstip van je onderzoeksactiviteiten, de selectie van respondenten en de facilitaire ondersteuning die je nodig hebt om zo goed mogelijk antwoord te krijgen op je onderzoeksvraag. Je schrijft je onderzoeksplan, dat beschouwd kan worden als het resultaat van de drie kernactiviteiten oriënteren, richten en plannen.

Verzamelen: Je voert de geplande onderzoeksactiviteiten uit en verzamelt data die je nodig hebt om je vraag te kunnen beantwoorden. Je maakt daarvoor gebruik van instrumenten als een kijkkader, een observatieschema, een interviewleidraad of een vragenlijst.

Analyseren en concluderen: Je analyseert de verzamelde data. Op basis van je analyseresultaten formuleer je concrete antwoorden op je onderzoeksvraag in de vorm van conclusies.

Ontwerpen:
Deze kernactiviteit, die je alleen uitvoert als je een ontwerpvraag hebt, richt zich op een doelbewuste verandering van de dagelijkse praktijk. Je doorloopt de innovatiecyclus. Je maakt een ontwerp (bijvoorbeeld een handelingsprotocol, training of behandelmethode) dat je daarna test in de praktijk. De data die je vervolgens verzamelt, gebruik je om te bepalen of het ontwerp voldoet in de praktijk. Eventueel stel je je ontwerp op basis van je evaluatie bij en probeer je het opnieuw uit in de praktijk. Je doorloopt de innovatiecyclus dan nog een keer.


Rapporteren en presenteren: Wanneer je onderzoek leidt tot kennis en nieuwe inzichten, verspreid je deze resultaten door te rapporteren en te presenteren. Je kiest hiervoor een passende communicatiestrategie. Wanneer je onderzoek moet leiden tot veranderingen in de beroepspraktijk, zul je niet alleen aandacht moeten besteden aan het verspreiden van de onderzoeksresultaten, maar ook een passende implementatiestrategie moeten kiezen. Je bent in feite het hele onderzoeksproces al bezig met rapporteren, presenteren en implementeren. Door belanghebbenden intensief bij je onderzoek te betrekken en de interactie hierover te stimuleren, bereik je dat veranderingen ook daadwerkelijk plaats kunnen vinden.
 
www.praktijkonderzoek.com